LAM GODS
bij Altar, Kris Martin, strand Oostende
Niet van eik of wrakhout,
maar een raam van leegte
dat wegneemt de zorgen van de week.
Kinderen joelen als zingende putti, een man met een heiligenschijn
houdt een hand boven zijn speedo. Geen schuld, maar schaamte.
Aan de waterrand een jongen met een missie, hij schept
de zee leeg met een schelp en doopt zijn broer.
Uit het sfumato daagt een pas geschilderde piëta van moeder
met doodgespeeld kind, de haren nat. Het zeult een veel te volle emmer
achter zich aan. Van hoog op de ladder spreekt de redder recht.
Zonneschermen wapperen als banieren, waarachter vrouwen
in een strandwade liggen gewikkeld. Ze gaan verbonden op in het nu,
als baby’s gespeend van taal. De kluizenaar in zijn strandhutje wendt zich af.
In de verte de vlucht uit het zomerland naar zee.
Vriendinnen dansen hun puberteit weg in de rokken van de golven,
denken het vloedmerk met luide gezangen te zullen temmen.
Zij heeft weet van dieper water en blijft in de branding steken.
Niet de vis, maar het net aan de haak.
Het staketsel lijnt de zee naar eigen wil, stevig tot boven de knieën
in het af en aan. Vanop hun dijkpaleis happen aangelanden naar lucht.
Blik op oneindig, niet op elkaar. De golven fronsen hun leigrijze wenkbrauwen.
Wat je te veel ziet, vergeet je te herkennen.